Wij zijn meneer en mevrouw van Opdorp, allebei geboren in 1930 en wonen al 44 jaar aan het Rietpolderplein. Ik (meneer) heb vroeger lesgegeven aan de Artistieke Schuit in tekenen en schilderen en in het werken met waardeloze materialen. Mijn beroep is confectionair. Ik ontwierp en maakte kleding. Oorspronkelijk kom ik van de binnenstad; de Clarastraat en mijn vrouw uit Mierlo. We hebben vier kinderen gekregen. Ongeveer twee jaar geleden ben ik opgehouden met schilderen, omdat ik het te druk kreeg met computerles geven aan ouderen. Wij waren klant bij slager van Dulmen. De huizen aan het Gheert van Calcarplein zijn slechter van kwaliteit dan die aan het Rietpolderplein waar wij wonen. Ze gaan verzakken omdat ze gebouwd zijn op het zand, opgespoten grond, uit het prins Hendrikpark. Doordat er al 20 of 25 jaar gesproken wordt over het afbreken van de huizen, wordt er weinig aan gedaan. De mensen zien het als tussenwoning. De huizen zijn onpraktisch; lange gangen en kleine kamers. Vroeger waren de huizen in de binnenstad allemaal klein. De 6 of soms 9 kinderen lagen op een open zolder te slapen. Ze werden in een teil gewassen in de keuken. Tegenwoordig klagen de mensen veel meer. Er is altijd wel iets. Vroeger was er weinig privacy in de huizen, doordat je met zovelen samen leefde. De mensen zijn tegenwoordig meer individualistisch. Vroeger had je elkaar nodig. In de oorlog hadden we niet veel te makken. We hadden bijvoorbeeld eierpoeder; als je er water bij deed kon je het bakken. Zo bestonden er ook theetabletten. Het vlees was op de bon. Je kreeg 1 ons vlees per week per persoon. Van verband maakten we gordijnen. Als er een parachutist zijn parachute achter had moeten laten dan gebruikten we die stof om er zijden witte lingerie, en broekjes met kant van te maken. We bleekten meelzakjes in chloor waarna we het wasten, zodat we er jurken van konden maken. Ik (mevrouw) had een winterjas gemaakt van een paardendeken. |