Mijn naam is Marjo van Eggelen, ik ben de dochter van Jo en Annemie van Eggelen en de kleindochter van Piet en Marie van Eggelen; de kruidenier van Pelssingel 47.
Vanaf mijn tweede jaar heb ik 25 jaar lang op de Pelssingel gewoond; eerst op nr. 50, later op nr.48 boven onze winkel en mijn opa en oma woonden toen op nr.51.
Van de tijd, dat mijn opa en oma de winkel hadden kan ik me weinig herinneren, alleen dat mijn opa altijd in ZIJN stoel moest zitten bij de kachel. Toen mijn ouders de winkel overnamen verhuisden zij naar nr. 51.
Ik kan de ouderwetse winkel nog uittekenen met een granieten toonbank en oude kassa; daar tegenover stond een houten kast met glazen schuifdeuren, waar alle bonbondozen uitgestald werden en een van mijn taken was om de bonbondozen netjes als cadeautje in te pakken, als de klanten ze hadden gekocht. Daarnaast stond de rij met Verkade koekblikken, waar de heerlijkste koekjes inzaten (cafe noir, likkoekje, was mijn favoriet). Tegenover in de hoek bij het raam stond de vleeswarenmachine en daarnaast de kaassnijmachine. Dan had je de glazen vitrine, waar o.a. de losse bonbons lagen, en in de tijd van Sinterklaas, borstplaat ( vooral de chocolade waren niet veilig voor mij). Gelukkig ben ik nu getrouwd met een man, die zelf heerlijke borstplaat kan maken voor ons. Daarachter stond langs de hele wand die oude stellage met allerlei bakken, waar de losse suiker, meel, bonen, erwten, havermout enz. inzaten. Ik heb wat balen suiker afgewogen, allemaal in zakken van 1 kilo, die op een speciale manier dichtgevouwen moesten worden.
We aten altijd om de beurt in de keuken achter de winkel en s-winters zaten we daar dicht bij de kachel. Aan de andere kant van de winkel was het pakhuis, waar de voorraad stond en we hadden ook een kelder, die gebruikt werd als opslagplaats voor de kazen. Om die kaaskelder te bewaken hadden we ook verschillende poezen rondlopen. Over die kelder vertelde mijn opa altijd verhalen uit de tijd van de oorlog, dat ze daar veel gezeten hadden en het was ook een schuilplaats voor een aantal mensen uit de buurt.
Als het druk was, moest ik vaak helpen, maar de kassa bedienen dat deed mijn moeder of het winkelmeisje. Mijn vader verzorgde altijd de vleeswaren- en kaasafdeling, deed het leeggoed en de boekhouding. Mijn moeder zorgde ook, dat de voorraad op peil bleef en ontving de vertegenwoordigers, die probeerden hun waar te slijten.
Als een van de weinigen in de buurt hadden wij een bakelieten wandtelefoon en kwamen mensen bij ons bellen; dit is nu haast niet meer voor te stellen in ons tijdperk van mobiele telefonie.
Klanten deden vaak hun boodschappen met een boodschappenboekje, waar ze van te voren inschreven wat ze wilden hebben. Ook de mensen uit de buurt, die gingen verhuizen, bleven hun boodschappen bij ons doen en mijn vader bracht dan de boodschappen aan huis, eerst met de bakfiets, later met de brommer met voorop een grote rieten mand en weer later met de auto.
Een van de meest markante klanten was wel het kattewefke van de Noordwal; als zij binnenkwam vluchtte iedereen de winkel uit , want ze stonk een uur in de wind naar katten. Mijn moeder begon haar dan direct te helpen, zodat ze in no time weer de winkel uit was. Er woonde ook een ouder echtpaar in de buurt, die elke zaterdag om 5 voor 5 in de winkel kwamen en dan nog een half onsje rookvlees wilden hebben, terwijl mijn vader al de snijmachine schoon gemaakt had. Dat was ook minder prettig, maar de klant bleef koning in die tijd! Ook kan ik me nog goed herinneren, dat er vaak s-avonds aangebeld werd, omdat men suiker, koffie of bier tekort kwam. Dan ging je maar weer via de brandgang naar de winkel, om toch je klanten tevreden te houden.
Elke week moesten er ook reclamefolders rond gebracht worden in de buurt; in de zomer vond ik het nooit zo erg, maar in de winter was het vaak een verzoeking en had ik wel eens een smoes voorhanden.
Toen kwam de tijd, dat de supermarkten in opkomst kwamen en ook onze winkel moest verbouwd worden volgens het nieuwe concept: een kleine zelfbedieningssupermarkt. De tussenmuur aan de voorkant (voormalige zitkamer van mijn opa en oma) werd gesloopt en we kregen een L-vormige winkel met 2 diepvrieskisten ( met heerlijke ijsjes) en in het midden en langs de muren stonden de schappen, waaruit de klanten nu voortaan zelf de boodschappen konden pakken. De vleeswaren- en kaasafdeling werden verplaatst naar de andere kant van de winkel en de kassa kwam vlak bij de deur. Daarnaast stond de snoeptafel, waar de leerlingen van de MAVO hun lekkers konden kopen EN stelen. De Verkade koektrommels verdwenen, helaas en ook kon er niet meer gesnoept worden van de borstplaat, want alles werd voortaan verpakt aangeleverd.
December was altijd de drukste maand, vooral met het maken van de kerstpakketten en het balansen op oudejaarsavond en nieuwjaarsdag; gelukkig kregen we altijd hulp van familie.
Ons woonhuis op nr. 50 was erg klein, maar voldoende voor ons, alhoewel mijn slaapkamer aan de voorkant uit een pijpenla bestond. Er kon net een bed in en een bureautje, maar het had een schuifraam aan de straatkant en in de zomer, als ik zogenaamd moest slapen, deed ik zachtjes het raam open, om met vriendinnen te kunnen babbelen, die nog niet naar bed hoefden. Er was geen badkamer en daarom ging ik altijd boven bij opa en oma douchen, want zij hadden in een kamer een douchecabine geplaatst.
We keken uit op het speelplein met de 2 grote populieren, een zandbak, 3 duikelstangen, een klimrek en 5 springpaaltjes, waar we vaak elastiekten . We hebben wat afgespeeld op dat plein met vriendinnen als Els van de Krabben, Puk (Heleen) Vink, Dorrie Aarts, Margret van der Doelen en Toos Veldman. In de zomer speelden we ook vaak op het grasveld aan de overkant bij de bungalows.
Op nr. 48 woonde Juffrouw Pennings en toen zij wegging verhuisden wij daarheen, omdat we dan boven de winkel konden wonen en het huis was veel groter. In het hele huis moesten nieuwe elektriciteitsleidingen aangelegd worden en er zaten geen gasleidingen in. Bovendien wilden we nu eindelijk een badkamer en na een grondige verbouwing trokken we erin. Ik kreeg op de bovenste verdieping een slaapkamer en een aparte studeerkamer, maar in de winter was het daar gruwelijk koud en sliep ik vaak met een dikke pyjama, een badjas er overheen en een lading dekens, terwijl de ijsbloemen op de ramen stonden. Op de middelbare school werd ik vriendin met Marion van den Dungen; zij had een grammofoon en we draaiden eindeloos plaatjes. Zij woonden eerst op de ene hoek van de Pelssingel in het benedenhuis en later op de andere hoek in het bovenhuis.
Wat me ook nog voor ogen staat is de inktzwarte rivier de AA met zijn vele ratten en soms onmetelijke stank. We mochten daar ook nooit komen, maar soms waagde je het om, bij het huis van Dorrie Aarts in de bungalows aan het eind, naar beneden te gaan.
Wat een leuk initiatief is dit, om de oude buurtjes nog eens bij elkaar te verzamelen en een boek te maken, voordat deze huizen van Eigen Bezit binnenkort tegen de grond gaan! |